Opeens was ze weg. Ze liet een onzichtbaar gat achter, zoals ze zelf nooit zichtbaar was geweest. Ze huilde niet, zuchtte niet meer.
Ze was er niet meer. Nooit zou water nog rimpelen, of herfstblad ritselen. Geen gebolde zeilen meer als het voor haar ging, geen laveren meer als we haar tegen hadden.
Ze komt nooit terug. Ze is gaan liggen, wakkert nooit meer aan. Flakkerende vlammen en verstuivend stof zijn verleden tijd. Ze steekt niet meer op en neemt niet meer af.
Ze windt er geen doekjes om: ze heeft de aftocht geblazen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten